Uit mijn vroegste jeugd herinner ik me Jantje Klerks van de bakker en Albert van Riksel; zij waren mijn vriendjes. Naast Van Riksel woonde de familie Herrijgers. De vader van dat gezin reed op een grote truck-trekker met zo’n lange platte aanhanger. ‘Reigwein’ stond er op die truck, dat heeft altijd indruk op mij gemaakt.
Naast ons, vanuit de voordeur naar rechts, woonde de familie Van Doormalen. Daarnaast bakker Klerks met de oudste zoon Kees, zijn broer Jan en zus Rina. Zij is op zeer jonge leeftijd, ik denk een jaar of 16, in haar bed verbrand nadat ze had gerookt. Vanuit de voordeur naar links woonde onderwijzer De Kok, later op de mulo kreeg ik Engelse les van hem. Het gezin had drie kinderen, twee dochters en een zoon. Met hen had ik nauwelijks contact.
Aan de overkant woonde fietsenmaker Verstegen met hun zoon Ben en dochter Ria, zij is later in het klooster gegaan. Daarnaast woonde een timmerman met een eigen zaak. Hij heeft voor mij ooit een kleine kruiwagen gemaakt. Verderop woonde de familie Van der Avoird. Dan kreeg je een groot open veld, het leek wel een moestuin. Twee deuren verder woonden tante Anna, een zus van mijn oma en oom Kees Heerkens. Bij de molen woonden de familie Van Dal. Die kende je vooral van het Driekoningen zingen omdat je altijd pakjes met koeken kreeg. Op de hoek Het Molentje waar destijds de familie Graafmans het café runde.
Van vies en vet tot brandschoon
Op de hoek tegenover de bakker zat kruidenier Franken, een broer van de ‘grote’ Franken van de Enschotsestraat en de Piusstraat. Verderop woonde Wensted, waarvan de zonen weer bevriend waren met oudste broers Nico en Jan. Daarnaast woonde Toontje Smeulders. Eerst woonde zij bij meester de Kok in de buurt, later verhuisden ze naar een huis vlakbij zijn garage aan het Rosmolenplein. Tussen die woning en de garage was een grote open plek . Hier stond een waterpomp waar iedereen water kwam halen en ook stortte de schillenboer hier zijn schillen op een grote hoop. Bij Smeulders kon je terecht voor een zogenaamde servicebeurt. Onze Miel is hier op zijn 16e gaan werken. In mijn herinnering was het een grote schuur, vet en vuil. Toontje Smeulders was ook beheerder van de grote weegbrug aan het plein, hier werd de lading van vrachtwagens gewogen.
Om de hoek naar de Hoefstraat zat apotheek Brandje. Het verschil met de buren was dat van dag en nacht. Brandje had een kraakheldere zaak. Aan de overkant daarvan, op de hoek Hoefstraat en Molenstraat zat schoenmaker De Munnik. Een echte vakman die alle Tilburgse nieuwtjes kende. ‘Vraag het maar aan Leo de Munnik’, werd vaak gezegd als iemand iets wilde weten. Op de andere hoek zat kruidenier Goverde. Dan het knopenwinkeltje van Rieki Jonkergouw dat ook wel ‘ellenwinkeltje’ werd genoemd. Omdat je daar stoffen kon kopen per el (69 centimeter). Daarnaast een grote winkel van smidje Kruisen. Hij verkocht haarden, kachels en gereedschap. Achter op de plaats werden paarden van nieuwe hoefijzers voorzien. Dan de groentewinkel van Van Haaren en vervolgens de confectiezaak van Jakobs Van Wees. Zij hadden net als wij een groot gezin, hun zonen zaten bij mij op de leao.
Zatlappen, snoep voor een halfje en Blokshekke
Terug naar mijn ouderlijk huis maar weer. Even verderop zat een bruin café ‘Het Witte Paard. Ik vond dat maar niks, altijd kwamen er zwalkende zatlappen naar buiten. Als je verderop de Heikantsebaan (tegenwoordig Valentijnstraat) in liep stuitte je op de hoek met de Ringbaan Oost op een snoepwinkeltje. Wij noemden dat ‘De Zure Van Berkel’, waarom weet ik niet. Van onze ‘vrijdagse cent’ mochten we daar snoep kopen. Op een tafel met vakjes was alles uitgestald: duimdrop, dropveters, bakkesvol, ulevellen (een theebrokje), zoethout, snuf, snoeppapier en nog veel meer. Na heel lang zoeken kochten we voor een ‘halfje’, zodat we de volgende dag opnieuw voor een halfje konden kopen. Dat die mensen daar het geduld voor opbrachten is mij nog steeds een raadsel.
Op de hoek met de Pieter Borstraat was een dames- en herenkapper, de familie Schreuder met zoon Theo. Hij speelde gitaar en hielp in de salon. Pa Schreuder mopperde alleen maar. ‘Zit stil’ en als je dat niet deed was het: ‘Zit stil of ik neem je mee naar Blokshekke’. Als wij vroegen wat hij daarmee bedoelde antwoordde hij steevast: ‘Jij schijten en ik trekken’. Jaja, ‘herensalon’… Zijn vrouw Dina Katers deed de damessalon. Zij liep de hele dag met tangen te draaien om stevige krullen in het haar te krijgen.
Pinnekeshaar en rolschaatsen
In het poortje aan de achterkant woonden zo’n klein vies vrouwke met kort grijs pinnekeshaar. Sientje Pis noemden wij haar. Daarnaast woonde het broekenvrouwke, zij repareerde onze broeken. Op het Rosmolenplein hadden wij een grote bok en bokkenkar. Dat was een bakje waar vier personen in konden zitten. Mijn vader ging op zondag weleens toeren en dan mochten wij meerijden. We kregen dan net hemdjes aan en werden mooi uitgedost.
Onze Jan had rolschaatsen gekregen voor zijn verjaardag. Daar mocht hij alleen mee voor de deur rijden. Op een slechte zondag ging hij toch naar de Ringbaan Oost en kreeg een ongeluk. Hij brak zijn been en moest naar het ziekenhuis. ‘Eigen schuld, moet je maar niet ongehoorzaam zijn’, hoor ik mijn ouders zó zeggen.
In 1940, de oorlog was uitgebroken, verhuisden wij naar de Lovensezijstraat. Die heet nu Hyacintstraat.
Ton de Jong, 2017