In 1917 kregen de panden waarin de huidendrogerij en leerlooierij waren gevestigd een andere bestemming. A. van de Pas, die op dat moment in de Koestraat 73 woonde, vroeg een Hinderwetvergunning aan voor de oprichting van een kunstlederfabriek.
Blijkbaar ging het goed met het bedrijf want een jaar later volgde een uitbreiding. Daartoe had P. vd Hout het woonhuis laten verbouwen tot werkplaats, waarbij de achterzijde werd opengebroken en de benedenverdieping tot één grote ruimte was opengebroken.
In de voormalige huidendrogerij werd de vormerij voor kunstleder ingericht. In de naastgelegen ruimte werden twee lederpersen voor handkracht opgesteld, twee stanzmachines en een walsmachine. Deze laatsten werden aangedreven door een electromotor van 2 pk. Ook werd hier een stoomketel geplaatst die diende voor het verwarmen van de werklokalen, het drogen van het kunstleder en het koken van lijm.
Op de verdieping werd een elektromotor van 7,5 pk geplaatst die diende voor de aandrijving van een breekmachine.
In de kunstledervormerij werkten in totaal één man en zeven vrouwen. Op de zolder, waar de lederbrekerij een plaatsje kreeg, werkte één man. Voor deze laatste ruimte werd bij het verlenen van de vergunning nog een restrictie opgelegd: er mocht alleen “… des nachts, dat is tussen 7 uur namiddag en 6 uur voormiddag…” gewerkt worden.
De voorzieningen waren sober: weliswaar was er elektrische verlichting aanwezig maar voor de rest moest het personeel het doen met twee privaten (één voor mannen en één voor vrouwen) en een urinoir. Wasgelegenheid was er niet, een nooduitgang wel, maar de bijbehorende trap ontbrak blijkbaar ….